Beroepscommissie oordeelt op eerste beroep in verband met Wet straffen en beschermen
De beroepscommissie van de RSJ heeft voor het eerst geoordeeld op een beroep van een gedetineerde waarin de Wet straffen en beschermen een rol speelt. Enkele belangrijke onderdelen van deze Wet treden op 1 juli 2021 inwerking.
In de aanloop daarnaartoe heeft de Minister voor Rechtsbescherming aan de gedetineerde laten weten dat op zijn verzoek om detentiefasering 1 op grond van de huidige regelgeving niet inhoudelijk wordt beslist (“in portefeuille gehouden”).
De beroepscommissie kan zich daar niet in vinden en gaat vervolgens in op de gevolgen van de nieuwe wet voor de detentiefasering van gedetineerden.
De Minister moet binnen zes weken beslissen op een verzoek
De wet verplicht de Minister om binnen zes weken te beslissen op een verzoek2. De Minister heeft dat niet gedaan. Daarom verklaart de beroepscommissie het beroep gegrond. De Minister moet binnen twee weken alsnog een beslissing nemen.
De concrete gevolgen voor de gedetineerde
Hoewel de Minister nog moet beslissen, overweegt de beroepscommissie dat het voor de hand ligt dat het verzoek wordt afgewezen. De gedetineerde komt onder de huidige regelgeving namelijk nog niet in aanmerking voor een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) (maar pas in september 2021) en onder de nieuwe regelgeving komt hij nog niet in aanmerking voor een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA)3 (maar pas in januari 2022).
De beroepscommissie begrijpt dat dat voor de gedetineerde zeer frustrerend is, want hij komt nu pas een paar maanden later in aanmerking voor detentiefasering. Het is ook onwenselijk dat de rechter hiermee geen rekening kon houden, toen die de straf oplegde. De wijziging in de tenuitvoerlegging van de straf is echter niet in strijd met het internationaal recht, omdat het karakter van de straf nog hetzelfde is.
Overgangsrecht voor gedetineerden die in een ZBBI verblijven of hierom hebben verzocht
In de Wet straffen en beschermen is bepaald dat alle gedetineerden die op 1 juli 2021 al in een ZBBI verblijven, automatisch in een BBA worden geplaatst. Dus ook als ze niet aan de nieuwe eisen zouden voldoen.
De beroepscommissie is van oordeel dat gedetineerden ook onder dit zogeheten ‘overgangsrecht’ vallen, als zij vóór 1 juli 2021 in aanmerking komen voor een plaatsing in de ZBBI én op tijd een verzoek daartoe hebben ingediend. Het mag geen verschil maken wanneer de Minister op het verzoek beslist en ook niet of de gedetineerde nog op een wachtlijst staat (bij gebrek aan capaciteit). Daar kan de gedetineerde immers niets aan doen.
De gedetineerde die het beroep heeft ingesteld, voldoet echter niet aan de eis dat hij vóór 1 juli 2021 in aanmerking komt voor een ZBBI. Hij valt dus niet onder het overgangsrecht.
Geen overgangsrecht voor gedetineerden in een BBI of op de wachtlijst daarvoor
De gedetineerde zou wel vóór 1 juli 2021 op een wachtlijst voor een BBI kunnen worden geplaatst, maar in de Wet straffen en beschermen is bepaald dat alle gedetineerden in een BBI (of op de wachtlijst) opnieuw moeten worden beoordeeld, voordat zij in een BBA kunnen worden geplaatst.
Het heeft voor klager dus geen zin om nu nog op de wachtlijst voor de BBI te worden geplaatst. Na 1 juli 2021 zou dan immers alsnog worden geconcludeerd dat hij tot januari 2022 moet wachten, voordat hij in een BBA kan worden geplaatst.
Verwijzingen
1 In dit geval: plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) of Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI). Een gedetineerde die in zo’n inrichting verblijft, heeft meer vrijheden dan een gedetineerde die in een gesloten regime verblijft. Gedetineerden mogen bijvoorbeeld maandelijks (BBI) of wekelijks (ZBBI) op verlof.
2 Artikel 18, derde lid, in verbinding met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)
3 De BBA komt vanaf 1 juli 2021 in de plaats van de BBI en de ZBBI. De beroepscommissie overweegt dat het ‘een vergelijkbaar alternatief’ is.
Lees de hele uitspraak: RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB