Advies Dwangbehandeling binnen de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen
Het advies betreft het voorstel tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Penitentiaire beginselenwet ter invoering van de wettelijke mogelijkheid van dwangbehandeling in de justitiële inrichtingen.
De RSJ onderschrijft de invoering van een regeling voor dwangbehandeling binnen de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, overeenkomstig de wet Bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).
Het equivalentie- of gelijkwaardigheidsbeginsel is hierbij leidend voor de RSJ. Aan personen die aan een psychiatrische stoornis of andere aandoening lijden terwijl ze een straf of maatregel in een justitiële inrichting ondergaan, dient zorg te worden geboden die gelijkwaardig is aan de zorg buiten de instelling. Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan dit betekenen dat ook dwangbehandeling op een justitiabele wordt toegepast. Behalve voor de inhoud van de zorg heeft het equivalentiebeginsel ook betekenis voor de rechtsbescherming en de zorgvuldigheid van optreden.
De RSJ plaatst kritische kanttekeningen bij de aanleiding voor het wetsvoorstel. De memorie van toelichting geeft geen helder inzicht in de mate waarin indicaties voor dwangbehandeling binnen de tenuitvoerlegging zich voordoen en gaat niet in op alternatieve mogelijkheden binnen de bestaande wetgeving.
De nieuwe regeling beoogt aan te sluiten op het Bopz-equivalent voor dwangbehandeling maar wijkt daarvan op belangrijke punten af. Dit betreft onder meer de randvoorwaarden voor dwangbehandeling in een justitiële inrichting zoals diagnostiek, het opstellen van behandelplannen, voldoende deskundig personeel en professionele behandeling. De RSJ meent dat deze voorzieningen absolute voorwaarden zijn voor de toepassing van dwangbehandeling en beveelt aan op dit onderdeel de Bopz-regeling te volgen. Dat betekent dat de RSJ (dwang)behandeling slechts realiseerbaar acht in (één of meer) inrichtingen die aan de genoemde voorwaarden voldoen en daartoe specifiek worden aangewezen. Ingeval dwangbehandeling een langdurig karakter gaat krijgen, dient zo spoedig mogelijk overplaatsing naar een daartoe geëigende ggz-instelling te worden geraliseerd.
Uitgaande van het equivalentiebeginsel meent de RSJ derhalve dat ook voor minderjarigen dwangbehandeling onder de hiervoor genoemde voorwaarden mogelijk dient te zijn. De RSJ wijst het toepassen van dwangbehandeling in de justitiële jeugdinrichtingen op dit moment af. Uitgangspunt zou moeten zijn dat indien dwangbehandeling van een jeugdige noodzakelijk is, hij of zij in een ggz-instelling wordt geplaatst.
De RSJ is van oordeel dat het vaststellen van een psychiatrische stoornis die gevaar veroorzaakt en een dwangbehandeling rechtvaardigt - evenals onder de wet Bopz- gebaseerd behoort te zijn op een rechterlijk oordeel.
De RSJ onderschrijft het belang van de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid ten aanzien van dwangbehandeling en beveelt aan deze beginselen gelijktijdig in de wet te concretiseren en aldus te verankeren.
De RSJ beveelt aan de resultaten van dwangbehandeling binnen de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen te evalueren. Daarbij dient tevens te worden onderzocht in hoeverre dwangbehandeling uiteindelijk leidt tot vrijwillige behandeling.