Advies strafbaarstelling binnenbrengen van in JI's verboden voorwerpen
Op 15 juni 2017 heeft de afdeling Advisering van de RSJ een wetsadvies uitgebracht over de strafbaarstelling van het binnenbrengen van in justitiële inrichtingen verboden voorwerpen. Het betreft een nieuw in te voegen artikel 429a WSr.
De strafbaarstelling heeft betrekking op voorwerpen die buiten de inrichting niet illegaal, maar binnen de inrichting wel verboden zijn zoals een mobiele telefoon. De afdeling erkent dat het binnensmokkelen en bezit van in justitiële inrichtingen verboden voorwerpen een reëel en hardnekkig probleem is.
De strafbaarstelling zoals opgenomen in dit wetsvoorstel is onderdeel van een pakket aan beleidsmaatregelen dat er mede op is gericht dit probleem op te lossen. Met name het op een alternatieve wijze binnenbrengen van een legaal maar in de justitiële inrichting verboden voorwerp, bijvoorbeeld via de muur of omheining van een inrichting, al dan niet met behulp van een (technisch) hulpmiddel zoals een drone, kan op dit moment niet via het strafrecht aangepakt worden.
De afdeling beschouwt de strafbaarstelling als het sluitstuk van beleid dat er op is gericht om het binnensmokkelen van bepaalde voorwerpen, waarvan het bezit of gebruik de orde en de veiligheid van de inrichting in gevaar kan brengen of waarmee criminele activiteiten kunnen worden voortgezet, tegen te gaan.
Toepassingsbereik
De Afdeling adviseert in beginsel positief met betrekking tot de voorgestelde strafbaarstelling onder artikel 429a, eerste lid, WSr (artikel I), die ziet op het in een inrichting of een afdeling daarvan binnenbrengen van voorwerpen waarvan het bezit binnen die inrichting of afdeling verboden is. Wel stelt de Afdeling voor het toepassingsbereik voor personen te beperken tot bezoekers en andere personen van buiten zoals leveranciers en medewerkers van onderhoudsbedrijven.
Strafbaarstelling van personeel en justitiabelen acht zij niet opportuun. De regeling heeft betrekking op penitentiaire inrichtingen, forensisch psychiatrische centra en justitiële jeugdinrichtingen. De afdeling vraagt zich af of de regeling ook van toepassing is op inrichtingen voor vreemdelingenbewaring waar een milder regime beoogd wordt.
Voor een goede uitvoering van de wet is naar het oordeel van de afdeling essentieel dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1) kenbaarheid van de (huis)regels van de inrichting/afdeling die het bezit van bepaalde voorwerpen verbieden, 2) samenwerking tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen, politie en Openbaar Ministerie voor een optimale rechtshandhaving en 3) voldoende middelen voor de rechtshandhaving.
Dat betekent onder andere dat de inrichtingen voldoende personele capaciteit krijgen om reguliere en onaangekondigde celinspecties en inspecties van openbare ruimten zoals de luchtruimte en sportzaal uit te voeren.
Verboden voorwerp
De afdeling adviseert negatief over de in artikel 429a, tweede lid, WSr (artikel I) voorgenomen uitbreiding van strafbaarstelling tot het binnenbrengen van (niet verboden) voorwerpen in strijd met de daarvoor geldende procedures zoals die zijn neergelegd in huis-en afdelingsregels.
In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld aangehaald van het binnenbrengen van een brief waarbij een verboden voorwerp is ingesloten. Het binnenbrengen van een verboden voorwerp is echter al strafbaar gesteld via het eerste lid van het artikel. De Afdeling vindt het niet wenselijk om het begrip ‘verboden voorwerp’ dusdanig op te rekken dat ook (niet verboden) voorwerpen die niet volgens de daarvoor geldende procedures zijn binnengebracht er onder vallen.